Achtergrond

Amsterdam/Haarlem – 1 februari 2013

Het afgelopen decennium zijn we getuige geweest van twee invloedrijke ontwikkelingen die relevant zijn voor jongerenbeleid. Zo is de kennis over het menselijke brein in de afgelopen tien jaar enorm toegenomen. We weten inmiddels dat een kind in zijn eerste twee levensjaren een hersenontwikkeling doormaakt die zeer sterk van invloed is op zijn functioneren op latere leeftijd. Het is bepalend voor zijn latere concentratievermogen, voor de ontwikkeling van het stresssysteem, het empatische vermogen en de leerpotentie. Of die ontwikkeling van het brein gunstig verloopt, is sterk afhankelijk van de emotionele zorg en aandacht die kinderen krijgen in hun eerste levensjaren.

Terwijl de kennis over de ontwikkeling van het brein toenam, steeg ook het aantal kinderen dat gebruik maakte van kinderopvang. Dit werd aangemoedigd door de overheid: het was goed voor de vrouwelijke arbeidsparticipatie en goed voor de economische groei. Om de capaciteit en de kwaliteit van kinderopvang te verhogen werd in 2005 de vrije marktwerking in de sector geïntroduceerd (Wet kinderopvang 2005). De sector maakte vervolgens een onstuimige groeiperiode door, met lange wachtlijsten voor ouders, totdat in 2011 het tij keerde en er nu een faillissementsgolf dreigt. Over die keuze voor de vrije markt sprak de Eerste Kamer zich in 2012 bijzonder kritisch uit: “De vraag of het beleid wel op de juiste leest geschoeid was, bleef … lange tijd onder de radar van het beleid en het debat daarover.”

Het belang van het kind en dat van de ouder, dreigt in dit tumult te worden ondergesneeuwd. De pedagogische kwaliteit van de kinderopvang is sinds de introductie van de marktwerking gedaald (NCKO) maar ouders zijn door gebrek aan transparantie amper in staat te achterhalen hoe het specifiek gesteld is met hun crèche. En voor zover zij daar wel zicht op hebben dan is het bijna niet mogelijk deze kwaliteit te beïnvloeden. Veel alternatieven zijn er niet.

Het minimale zwanger- en ouderschapsverlof dwingt ouders hun jonge kwetsbare kind al vroeg naar een vorm van (kwalitatief ondermaatse) kinderopvang te brengen. Ondertussen blijft de overheid voortborduren op een kinderopvangsysteem dat ondermaats functioneert en het enorme belang van (spelend) leren voor álle jonge kinderen vanaf twee jaar negeert. Er is nauwelijks sprake van een goede aansluiting van de kinderopvangtijd en de lagere schoolperiode. Gaat je kind naar het basisonderwijs, dan moet je opnieuw alles uitzoeken en regelen.

Sinds de Amsterdamse zedenzaak en de gevolgen van de economische crisis is de sector van de kinderopvang in toenemende mate onderwerp van publieke en politieke discussie. Steeds vaker hoort men de vraag of het huidige kinderopvangsysteem wel geschikt is voor de zorg voor jonge kinderen. Ook de discussie rondom het niveau van en toegang tot goed basisonderwijs speelt weer op. Nu is het juiste moment om structurele verandering te bepleiten en goed te letten op wat er in Den Haag gebeurt.